De straten zijn kleiner dan toen ik alleen was. In die tijd was ik prooi. Ik zocht in vuilnisbakken naar eten, werd geslagen en geschopt. Nu neem ik een hap uit iedereen die Meester aanvalt. Ik eet goed.
Ik had ze wel eens geroken, maar nooit gezien. Nu lijkt het alsof ze overal zijn. Ze ruiken naar rottend vlees. Meester zegt dat ze hem mee willen nemen, waarheen weet ik niet. Ik weet wel dat ik niet meer alleen wil zijn.
Roodoog is de alfa – een tweepoot, net als Meester. De Gele Ogen volgen. Hun klauwen schrapen over de grond.
Ik voel dat Meester gespannen is. Hij knielt naast me neer en legt zijn klauw op mijn rug. Ik hoor de oude woorden. De zon brandt in mijn bloed.
Meester trekt met zijn poot lijnen in de lucht. Roodoog rent met zijn roedel op ons af. Uit de klauw van Meester schieten felle lichtstralen. Ze branden Roodoog, en hij springt opzij. Het licht verschroeit Gele Ogen. Dat is het teken. Ik ren op de alfa af en bijt hem waar ik kan. Ik scheur sissende lappen uitgedroogd vlees van zijn botten. Hij vecht terug, maar ik voel niets. Ik moet Meester beschermen.
Een nevelpoort opent naast Roodoog. Hij vlucht strompelend, staart tussen de benen. Gele Ogen vallen krijsend op de natte grond.
Er is bloed. Het is van mij. Meester knielt naast me neer. Hij aait mijn vacht, het vuur dooft.
Ik proef Roodoog. De bittere smaak trekt pijnlijke strepen door mijn lijf. Meester zegt dat ik mag slapen. Ik sluit mijn ogen en gehoorzaam. Meester blijft bij mij.